Vocabulaires: verzamelingen van begrippen voor een bepaalde doelgroep en gebruik

Vocabulaires zijn begrippensets voor een bepaald doel en gebruik. Bijvoorbeeld een vocabulaire SLO, een lijst met onderwijskundige begrippen zodat duidelijk is wat met verschillende leergebieden bedoeld wordt. Het kan ook gaan om een lijst met vakken, beschrijvingen van niveaus of opsommingen van werkvormen of leeractiviteiten. OCW heeft verschillende vocabulaires beschreven in een gegevenswoordenboek (Duo, [1]) waarin uitgebreide lijsten met begrippen staan om gegevens uit te wisselen. Elk begrip is daarbij beschreven zodat gebruikers weten wat er bedoeld wordt. Zo kunnen informatiesystemen van scholen aansluiten op bijvoorbeeld DUO, op de gemeentelijke database, op leerlingvolgsystemen, op naam en adres gegevens, op kwalicitatieeisen, op opleidingsgegevens, op leeromgevingen en op schooladministratiegegevens. Bij het gebruik van vocabulaires in ICT is het belangrijk dat de gegevens altijd juist zijn zodat relaties ook kloppen. Het mag bijvoorbeeld niet zo zijn dat we een leerling een jaar laten zitten omdat gegevens niet juist zijn ingevoerd.


Gebruik van een zelfde taal


Een belangrijk uitgangspunt bij het gebruiken van vocabulaires is het gebruiken van een zelfde taal of begrippenkader. Onderstaand figuur laat zien hoe een het beschrijven van bijvoorbeeld een kernleerlijn met vocabulaires het mogelijk maakt om vanuit verschillende methodes relaties te leggen, maar dus ook vanuit toetsing naar dezelfde inhouden en tussendoelen te verwijzen.

Koppeling van een leerlijnvocabulaire aan methode en toetsing


Vocabulaires gebruiken voor

  1. Gebruik van eenzelfde taal (Overheid, [2]; Gezondheid) 
  2. Beschrijven leermiddelen (NTR, [3] SLO, [4], Cito [5])
  3. Beschrijven leerlingen (SLO, [6])
  4. Beschrijven leerplan (ASN [7], CEN [8]
  5. Uitwisselen van leerlinggegevens (Kennisnet, [9])
  6. Ontwikkelen van methodes (Kennisnet, [9])
  7. Ontwikkelen van toetsen (SLO, [10]; Cito, [11])
  8. Samenstellen van lessen en lessenseries (Wikiwijs, [12])
  9. Vervangen van lessen en lessenseries 
  10. Beschrijven van rechten (Creative Commons, [13])
  11. Waarborgen inhoudelijke samenhang
  12. Waarborgen van didactische samenhang
  13. Verantwoording (Duo, [1]  [14];  Kennisnet, [15])
  14. Financiering (Duo, [1][14])
  15. Certificaten (Kwalificatiesmbo.nl [16], SBB [17])
  16. Trendanalyse en monitoring
  17. Visitatie, monitoring, evaluatie, toetsing (Dotcomschool, [18]; Parnassys [19]; Simac [20])

Vocabulaires gebruiken in

  1. Zoekmachines (Wikiwijs, [12]; SLO, [4]; NTR, [3] )
  2. Collecties
  3. Leerlingvolgsystemen (Cito [21]Dotcomschool, [18]; Parnassys [19]; Simac [20])
  4. Schoolmanagementsystemen (Duo, [14])
  5. Financiele systemen  (Duo, [1][14])
  6. Planning 
  7. Organisatie
  8. Leeromgevingen (N@tschool [22]; Itslearning [23]

Soorten vocabulaires

  1. Onderwijskundig
    1. Inhoudelijke omschrijving
    2. Leeractiviteiten, werkvormen
    3. Ontwerp en ontwikkeling
  2. Organistatorisch
  3. Technisch
Voor alle elementen van het spinnenweb zijn verzamelingen van begrippen vast te leggen.
Voor een groot aantal elementen zijn al vocabulaires ontwikkeld. SLO vocabulaires zijn te vinden op SLO webite [24]. Daarnaast is door Kennisnet een centrale collectie met vocabulaires ingericht [25] waar de meeste vocabulaires die op onderwijs gericht zijn te vinden zijn. 

References


Wat zijn kernprogramma's?

Er zijn voor ieder vak verschillende documenten die de landelijke kaders vormen voor wat er op de verschillende niveaus geleerd moet worden voor een vak of leergebied. Zo zijn er kerndoelen voor primair onderwijs en voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs en eindtermen voor de bovenbouw, aangevuld met syllabi voor het centraal examen en Handreikingen voor het schoolexamen. Voor taal en rekenen zijn er referentieniveaus en voor de moderne vreemde talen het ERK. Om een handzaam overzicht te krijgen over al deze documenten, ontwerpt SLO kernprogramma’s. 
Een kernprogramma is een compacte weergave van het officiële programma van kerndoelen en eindtermen van een vak, geordend in een doorlopende leerlijn van primair onderwijs naar bovenbouw voortgezet onderwijs met nadere concretisering daarvan op onderdelen.

Voor het primair onderwijs en voor de onderbouw voortgezet onderwijs zijn er globale kerndoelen die al compact zijn, maar juist verder uitgewerkt moeten worden om als kernprogramma dienst te kunnen doen. Voor de bovenbouw vmbo en havo/vwo zijn er ook globale eindtermen, maar die zijn al verder uitgewerkt in uitgebreide syllabi voor het centraal examen en handreikingen voor het schoolexamen. Deze uitwerkingen moeten compact weergegeven worden om als kernprogramma's dienst te kunnen doen. In de afgelopen jaren zijn ook toetswijzers voor de kernvakken Nederlands, wiskunde/rekenen en Engels opgenomen in de kernprogramma's. Daarnaast wordt de koppeling onderzocht naar de Kennisbasis voor science en domeinbeschrijvingen voor wetenschap en technologie.

Naast een overzicht van “wat moet” in de verschillende fasen van het onderwijs, biedt het kernprogramma ook suggesties voor “wat mag”. Het gaat om keuzes die scholen zelf kunnen maken in primair onderwijs en de onderbouw, maar ook binnen de ruimte die het schoolexamen in de bovenbouw biedt.
Een kernprogramma is bedoeld voor docenten, schoolleiders, onderwijsondersteuners, opleiders, uitgeverijen en materiaalontwikkelaars, maar ook voor experts die keuzes maken voor de invulling van onderwijs. Daarbij dient het kernprogramma als onderlegger en bron om na te gaan of de gemaakte keuzes voldoen aan ‘wat mag en wat moet in het onderwijs’. Deze kernprogramma’s ondersteunen ook in het maken van leerplankundige keuzes zoals maatwerk, gepersonaliseerd leren, passend onderwijs en inhoudelijke vulling van leerlingvolgsystemen.

De kernprogramma’s worden verder als uitgangspunt gebruikt voor het creëren van zogenoemde vocabulaires, classificaties die onder andere worden gebruikt voor het metadateren van leermaterialen. Deze van de kernprogramma’s afgeleide vocabulaires worden(in definitieve versies) opgeleverd en ingediend bij bureau Edustandaard om opgenomen te worden in het OnderwijsBegrippenkader[1]. Hierdoor worden ze bruikbaar in elektronische leeromgevingen, leerlingvolgsystemen en schooladministratiesystemen.

Het OnderwijsBegrippenkader (OBK) is in Nederland dé gemeenschappelijke online database met alle onderwijsbegrippen en hun onderlinge verbindingen - te beginnen met de niveaus en beschrijving van inhouden en doelen, het curriculum. Doel van het OBK is om er voor te zorgen dat alle informatiesystemen in het Nederlandse onderwijs dezelfde onderwijstaal spreken door middel van het uniek identificeren en definiëren van de begrippen met hun onderlinge verbindingen. De inhoud van het OBK is volgens de semantisch web principes opgeslagen in een RDF-store en wordt als open linked data beschikbaar gesteld. De RDF-store kan op meerdere manieren worden uitgelezen: direct uitvragen door middel van een SPARQL end point, via een specifieke API of via een specifieke webbased “browser”[2].

In 2010 is een start gemaakt met de ontwikkeling van kernprogramma's voor de onderbouw vo. Deze zijn te vinden op http://leerplaninbeeld.slo.nl. Vanaf 2012 zijn er ook kernprogramma's ontwikkeld voor een selectie van vakken binnen primair onderwijs, bovenbouw vmbo en tweede fase havo/vwo. Kernprogramma's hebben de volgende kenmerken:
  •  Ze moeten zicht geven op de doorlopende leerlijnen van de inhoud van de vakgebieden tussen de verschillende sectoren;
  • Ze moeten gevalideerd zijn door vakverenigingen, expertisecentra en uitgeverijen.

Elk vak of leergebied kent een aantal sectoroverstijgende vakkernen die uitgewerkt zijn in doorlopende leerlijnen[3]. Omdat de kernprogramma’s van een vak als doorlopende leerlijn gepresenteerd moeten kunnen worden, worden zij volgens een vaste structuur ontwikkeld. Elke vakkern wordt daarnaast per sector uitgewerkt in subkernen, inhouden en doelen. De onderdelen van een kernprogramma worden hier kort beschreven[4]:
  • Doorlopende leerlijnen - In de doorlopende leerlijn is aangegeven hoe inhouden en vaardigheden in de verschillende niveaus voorkomen. Er wordt dus bijvoorbeeld aangegeven hoe binnen het vak aardrijkskunde in de kerndoelen po, kerndoelen vo en eindtermen vo de vakkern water aan de orde komt.
  •  Niveaus/sectoren - Bij sectoren gaat het om de indeling in sectoren zoals po, vo, tweede fase of indeling in jaren. Het gaat hier uiteindelijk ook om de keuze van het eindniveau waar de leerlijn eindigt, maar ook om de opdeling in stappen. Bijvoorbeeld Tule[5] heeft als eindniveau de uitstroom van basisonderwijs (eind groep 8) en heeft tussendoelen geformuleerd per twee leerjaren. Het referentiekader taal en rekenen heeft als eindniveau eind WO genomen in de vorm van 4F en daartussen drie punten, 1F, 2F en 3F aangeven. In de kernprogramma's zijn leerlijnen geformuleerd met eind vmbo als einddoel en leerlijnen met havo/vwo als einddoel. Tussendoelen zijn aangegeven op eind basisonderwijs en eind onderbouw. Dit is voor vmbo eind klas 2 en voor havo/vwo klas 3. Het kiezen van eindniveau en tussenniveaus hangt nauw samen met de functie, doelgroep en opbouw van de leerlijn.
  • Leergebieden/vakken – Op dit moment zijn er leerlijnen ontwikkeld voor verschillende vakken en leergebieden zoals Taal, Rekenen en Mens & Maatschappij. Dit wordt beheerd door Dienst Uitvoering Onderwijs en is daardoor ook een wettelijk onderdeel van het onderwijs.
  • Kern - De kern is een bouwsteen die als rode draad fungeert voor alle sectoren (po, vo onderbouw, vmbo bovenbouw, vo tweede fase). De kern is een kapstok waaraan onderdelen van het onderwijsprogramma opgehangen kunnen worden. Daarnaast heeft een kern een zekere mate van abstractie om als kapstok te kunnen fungeren voor verdere uitwerkingen. Het aantal kernen mag maar beperkt zijn en varieert van 4-10 per vak. Bij talen bestaan kernen uit kernvaardigheden, bij geschiedenis uit tijdvakken en bij economie uit kernconcepten. Deze verschillen zijn geen probleem. Voor elk vak staan de kernen wel allemaal gerangschikt in de kolom kernen. Het nummeren van kernen en de volgorde is vaak van belang.
  • Subkern - Een kern valt uiteen in meerdere subkernen, die elk een bepaald onderdeel van een kern beschrijven. Subkernen die bij één bepaalde kern horen, hangen met elkaar samen. Het zijn dus kleinere bouwstenen. Om in een latere fase leermiddelen goed te kunnen metadateren is van belang dat het aantal subkernen per kern niet beperken, maar juist fijnmazig maken. Voor de uitgevers is het handig als zij hun leermiddel één op één kunnen labelen met een kern/subkern. Zodat ook de gebruiker die een leermiddel gaat zoeken over een kleiner onderdeel van het vak, een hier bijbehorend leermiddel kan vinden.
  •  Inhoud (Omschrijving, Onderwerp) - De kernen en subkernen bieden nog niet voldoende informatie om te weten wat leerlingen moeten kennen/kunnen. Daarom is aanvullende informatie nodig. In de kolom inhoud komt een korte omschrijving van de subkern te staan in samenvattende zin.
  • Vakbegrip - Ieder vak kent vakspecifieke begrippen. Dit zijn begrippen die specifiek zijn voor en vak en voorkomen in een inhoud, tussendoel of eindterm. Alle vakkernen en subkernen zijn al automatisch vakspecifieke begrippen. Een vakspecifiek begrip is een begrip dat een prominente plaats inneemt in het programma van het vak, door de leerlingen gekend en toegepast moet worden in het onderwijs.
  •  Tussendoel of eindterm - Voor elk niveau in combinatie met een inhoud is een uitwerking in de vorm van een tussendoel, eindterm of doelen uit de syllabi voor het centraal examen (CE), of de handreikingen voor het school examen (SE). Het tussendoel of eindterm bevat dus een beheersingsniveau in de vorm van een handelingswerkwoord in combinatie met de eerder aangegeven inhoud.
  • Kern- en keuzestof - Programmaonderdelen die als kern kunnen dienen in de onderbouw van het voortgezet onderwijs (per vak en per leergebied) en inhoud die optioneel kan worden toegevoegd aan het programma. In de bovenbouw wordt de kern aangegeven als het deel dat verplicht is voor het centraal examen (CE) inclusief het verplichte deel van het schoolexamen (SE) en het keuzedeel als het door de school nader in te vullen deel van het SE.
  •  Samenhang - Om samenhang tussen verwante vakken aan te geven kan op basis van inhouden tussen de vakken een relatie worden aangegeven.
  • Einddoel - Geeft per inhoud aan welke kerndoelen, exameneenheden of referentiekader doelen ten grondslag liggen aan de inhouden
  • Vakvaardigheden - De vaardigheden staan in aparte onderdelen beschreven van de officiële onderwijsprogramma’s, soms in een preambule, soms in Domein A van het bovenbouw examenprogramma. Kenmerk van deze bijzondere onderdelen is dat ze op alle inhoudelijke domeinen toegepast kunnen worden. Deze vakspecifieke vaardigheden worden apart opgenomen in het kernprogramma en omvatten analoog aan de punten hierboven een beschrijving van de vakvaardigheid, de subvaardigheid(heden), een omschrijving, of het onderdeel uitmaakt van het CE of SE, het niveau en de samenhang met andere vakvaardigheden (geldt niet voor vaardigheden vakken als Nederlands/taal en wiskunde/rekenen).

Kernprogramma’s hebben geen wettelijke status, maar zijn suggesties hoe de officiële voorschriften voor onderwijsprogramma’s samengevat en uitgewerkt kunnen worden. SLO heeft concept versies van de kernprogramma’s voorgelegd aan experts, vertegenwoordigers van vakverenigingen en opleiders en aan vertegenwoordigers van de uitgeverijen. In de verschillende toepassingen in de praktijk zijn de kernprogramma’s beproefd op helderheid, bruikbaarheid en toepasbaarheid. De feedback die SLO van al deze partijen ontving, is ingezet om de kernprogramma’s te verbeteren. Aanpassingen van de kernprogramma’s zullen nodig blijven, omdat examenprogramma’s vernieuwd worden, kerndoelen uitgebreid en nieuwe wettelijke voorschriften, zoals over de 3 kernvakken in de onderbouw, aangenomen worden. SLO blijft met regelmaat deze wijzigingen doorvoeren en meldt deze wijzigingsrondes op de website Leerplan in beeld.

Gepersonaliseerd leren met kernprogramma's en doorlopende leerlijnen

Gepersonaliseerd leren is al jaren een belangrijk aandachtspunt in het onderwijs, waarbij het gaat om meer flexibiliteit richting de leerling. In de meest eenvoudige vorm houdt dit in dat de meeste leerlingen een zelfde aanbod van leeractiviteiten en leermiddelen krijgen en dat leerlingen die meer aandacht nodig hebben aanvullend of verdiepend materiaal en begeleiding krijgen. In de praktijk blijkt dat problemen op te leveren door grote verschillen van leerlingen in onder andere kennis, vaardigheden, houding en voortgang en dat docenten ondersteuning nodig hebben bij de keuze van leermiddelen en leeractiviteiten die passen bij groepjes leerlingen of een individuele leerling.

De afgelopen jaren zijn er verschillende onderzoeken uitgevoerd om na te gaan wat zinvolle selectiecriteria zijn om beter aan te sluiten op de kenmerken van leerlingen[1]. In veel gevallen is de docent bepalend in de uiteindelijke keuze van de uiteindelijke leermiddelen, maar kan er een (voor)selectie gedaan worden door een elektronische leeromgeving, een uitgever of zoekmachine. De automatische voorselectie door zoekmachines kan gebaseerd worden op criteria die uit de kernprogramma's gehaald kunnen worden, zoals een vakgebied, onderwerp en niveau. Zo kan in een doorlopende leerlijn voor bijvoorbeeld de vakkern Water voor het vak Aardrijkskunde aangegeven worden wat de relatie is tussen de kerndoelen in het primair onderwijs, de kerndoelen voor vo onderbouw en de exameneenheden in de bovenbouw, zie Figuur 1a. Daarnaast kunnen voor specifieke inhouden en vaardigheden ook tussendoelen en eindtemen worden aangegeven. Tussendoelen en eindtermen zijn concretiseringen van kerndoelen en exameneenheden. Voor een doorlopende leerlijn van po naar vwo kunnen dan ook bijvoorbeeld tussendoelen van havo worden gebruikt, zie ook Figuur 1b.

Figuur 1a) Doorlopende leerlijn po-vo                                   

Figuur 1b) inclusief tussendoelen en eindtermen
Voor het vmbo kan gebruik gemaakt worden van de verschillende uitstroomniveaus en bijbehorende tussendoelen om een doorlopende leerlijn aan te geven, zie Figuur 2.

Figuur 2 Doorlopende leerlijn po-vmbo op basis van uitstroomniveaus
En dit kan verder uitgewerkt worden tot een doorlopende leerlijn die alle niveaus omvat. Binnen een leerlijn kan dan afhankelijk van de vorderingen van een leerling een passende route worden gevolgd, of kunnen er meerdere stappen worden genomen om alsnog een verder liggend doel te bereiken. De oranje leerlijn in Figuur 3 geeft de beoogde route aan in tussendoelen, de paarse voor leerlingen die meer uitdaging willen en de groene voor leerlingen die het niveau niet direct aankunnen. Zo kan op er op basis van de tussendoelen in de kernprogramma's een leerlijn worden gevolgd die afgestemd is op de leerling.

Figuur 3 Doorlopende leerlijn po-vo met verschillende routes
De doorlopende leerlijnen zoals hierboven geschetst kunnen al mogelijk gemaakt worden op basis van de SLO kernprogramma's. Examens spelen hier ook een rol in. Zo is voor de bovenbouw rekening gehouden met school- en centraal examens. Het examenprogramma is daarbij als uitgangspunt genomen en de geglobaliseerde eindtermen zijn uitgewerkt aan de hand van de syllabus en de handreiking. De syllabus beschrijft voor het centraal examen in specifieke eindtermen wat getoetst wordt. De handreiking beschrijft specifieke eindtermen op basis van de geglobaliseerde eindtermen waar het schoolexamen zich op moet richten, zie Figuur 4.

Figuur 4 Kernprogramma's en examenprogramma's
In de Proeftuin Examens (SLO, 2014) gaat het specifiek om de koppeling tussen de kernprogramma's en de eindexamens van het centraal examen. Voor de Proeftuin is daarom een selectie gemaakt uit het kernprogramma, specifiek voor dit projectdoel, zie Figuur 5.


Figuur 5 Koppeling kernprogramma en eindexamens in de Proeftuin
Als naar aanleiding van de ervaringen in de proeftuin de meerwaarde van deze koppeling geëvalueerd is kunnen de kernprogramma's in totaliteit gevalideerd worden. Vervolgens kunnen daar in de toekomst ook schoolexamens in de bovenbouw, diagnostische toetsen uit de onderbouw, methodegebonden toetsen en centrale tussentoetsen aan gekoppeld worden inclusief bijbehorende leermiddelen. Leerlingen kunnen dan aan de hand van de toetsen en de doorlopende leerlijnen hun doelen bepalen. Daarbij zullen zich nieuwe vraagstukken aandienen die nader onderzocht moeten worden.


Strijker, A. (2012). Curriculum as backbone for the selection of learning materials. Presentatie op Edrene 8th strategic seminar, 8 May 2012, Lisbon Portugal.
Strijker, A. & Corbalan, G. (2011). Zoeken en arrangeren met leerlijnen. SLO, Enschede.
SLO (2014) Proeftuin Examens. http://proeftuinexamens.slo.nl/